Een Duits Engeltje in Leiden

Afb. 1 – Pijpje met Engelengezichtje en jaartal 1665
Afb. 1 – Pijpje met Engelengezichtje en jaartal 1665

Enige tijd geleden is in de omgeving van Leiden een bijzondere vondst gedaan ; een gedateerd kopje dat qua vorm en stijl sterk afwijkt van wat hier meestal gevonden wordt.

 

De kop toont een engelen gezichtje met bolle wangen dat de roker aankijkt, en aan weerzijden van de kop zijn op de overgang naar de steel de getallen 16 en 65 leesbaar, waarschijnlijk verwijzend naar het jaartal waarin deze pijp is gemaakt.  Het hielmerk  is helaas slechts ten dele leesbaar ; een gekroonde roos of bloem, met aan de linkerzijde het initiaal C. Opvallend is dat het kopje fors dikker is en qua vorm duidelijk afwijkt van zijn Nederlandse tijdgenoot (afb. 2)

Afb. 2 – Links een in Leiden vervaardigde pijp met wapen van Leiden, ca 1650-60, daarnaast het Duitse pijpje met jaartal 1665
Afb. 2 – Links een in Leiden vervaardigde pijp met wapen van Leiden, ca 1650-60, daarnaast het Duitse pijpje met jaartal 1665

De afmetingen bedragen ca 38mm h, 26 mm b, diameter ketel ca 20 mm.

 

Het gaat hier om een in Duitsland geproduceerde kleipijp, die naar alle waarschijnlijk-heid zijn weg omhoog gevonden heeft langs de Rijn.

 

Hoewel er over de Duitse pijpenindustrie relatief niet al te veel bekend is, zijn er toch een aantal goede bronnen en vondstbeschrijvingen voorhanden die als referentie kunnen dienen.

 

Wat vaststaat is dat reeds omstreeks 1595 in Duitsland tabak werd gerookt,  en in [1] en [2] wordt beschreven hoe een tweetal decennia later het pijproken verdere verbreiding kent ten tijde van de 30 jarige oorlog, wanneer vele huursoldaten uit oa. Nederland, Engeland en Spanje het roken actief bezigen. Een aardig Duits gedichtje legt hier de verbinding tussen het ‘rauwe wapenvolk’ dat slechts in rook kan leven ; rook van de pijp, en rook van de gevechten en brandstichting. Nadat de rust na oorlog en pest weer enigszins in Duitsland terugkeerde rondom 1630, neemt het gebruik van tabak toe en worden de eerste kleipijpen vooral uit Nederland geimporteerd, maar ontstaat ook het pijpmakersvak in Duitsland. De oudst bekende lokale productie stamt dan ook uit die periode, waarbij Wesel, Mainz, Gluckstadt en Leipzig op basis van bodemvondsten tot de vroegste centra behoren [3] .  Omstreeks 1650 is het gebied Frankenthal-Mannheim een belangrijk productiecentrum voor kleipijpen.

 

Diverse vondsbeschrijvingen [4] [5] laten met gezichtjes versierde pijpjes zien, waarbij ook geregeld naam, plaats en jaartal als onderdeel van de steelversiering zijn terug te vinden.

 

In  [6]  treffen we een 4 tal afbeeldingen aan van  modellen met een sterke gelijkenis (afb 4,5,6), die toegeschreven worden aan lokale pijpmakers Julius West, Hans Minch en Philip Finsler. Al deze modellen hebben gemeen dat het om een wat bolwangig gezicht gaat, met fraai floraal versierde stelen, voorzien van naam van de pijpmaker, in sommige gevallen ook de plaats en een jaartal.  

 

Qua ontwerp en uitvoering vertoont een pijpje dat aan M.Kesselhum wordt toegeschreven (afb 5) de grootste gelijkenis ; de haren aan weerzijden van het gezicht worden in de vorm van een soortgelijke ‘verentooi’  afgebeeld. Van deze pijpmaker zijn steelfragmenten met naam en jaartal 1681 bekend, alsmede de plaatsnaam ‘Manhaim’ [7].

 

Een andere vondst beschrijving van een opgraving in het Saarland bij slot Kirkel  [8], toont o.a. een serie pijpenkopjes met vrouwengezichtjes waarbij een fragment zeer sterke gelijkenis vertoont met de hier omschreven pijp. Helaas is dit slechts een fragment. Het merendeel van het hier gevonden pijpmateriaal wordt toegeschreven aan pijpmakers uit het Frankenthal  / Mannheim, waaronder Finsler.

In 3, [9] wordt beschreven hoe de Frankenthaler en Mannheimer vormen waarschijnlijk door metaalbewerkers werden gemaakt, en geleverd aan de pijpenfabrikant, die er dan

zelf vaak naam en jaartal aan toevoegde. Dit zou ook hier het geval kunnen zijn, aange-zien de fijne ketelversiering van ander nivo lijkt als de wat grove getal aanduiding. Op te merken is voorts dat op fragmenten in eerdere publicaties het jaartal in de steel, en niet onder aan de kop in de overgang naar de steel is aangebracht zoals in ons geval.

 

Opvallend aan het Duitse materiaal is dat versieringen in de vorm van vrouwenkopjes vrij veel voorkomen.  Waar we in Nederland rond 1660 eigenlijk voornamelijk besnorde en bebaarde mannengezichten tegenkomen, met op de steel een zeemonster of slang lijkende op een walvis, ontbreken snor en slang bij de Duitse pijpjes, die juist een wat ‘bolwangig’, snorloos vrouwen- of engelengezicht tonen, en geen slang op de steel maar rijkelijke bloem en stippen versieringen. Er zijn echter ook talloze Duitse bodem-vondsten van lokale makelij bekend met duidelijke Jonas versiering, of in ieder geval uitgesproken mannen kopjes met snor en baard [1].

 

Eerdere publicaties[2]  verwijzen voor de oorsprong van deze vrouwenkopjes als inspiratiebron naar de Engelse en Nederlandse ‘Jonas’ pijpen. Dit lijkt plausibel.  Uit de vroege 17e eeuw echter,  zijn uit Tjechie (‘Bohemen’) bodemvondsten bekend [3] met een duidelijke versiering in de vorm van een engelenkopje (‘*Putto’) op de verder gladde ketel (afb 7).  Een in Amberg gevonden kleipijpje [4] (afb 8) laat tevens duidelijk een afbeelding van een engelenkopje zien, met duidelijk gestileerde vleugels aan weerszijden van het kopje op de ketel, waarbij ook een duidelijke verbinding met Bohemen gelegd wordt.

 

Het lijkt zeer aannemelijk dat ‘Boheemse Putti’, de belangrijkste inspiratie van deze Frankenthaler en Mannheimer pijpen waren, waarbij de vleugels met name in het laatste kwart van de 17e eeuw meer en meer gestileerd zijn weergegeven, al dan niet bepaald door de vaardigheden der vormmakers.

 

In de speurtocht naar de herkomst van het ‘Leidse Engeltje’, kan het hielmerk helaas geen absolute uitkomst bieden. Een duidelijke overeenkomst met de Frankenthaler pijpen vormt de gekroonde roos of bloem, met leesbare initiaal C. Dit merk lijkt sterk op een tweetal types dat ook uit de Kurpfalz omgeving bekend is ; een gekroonde roos/bloem met initialen worden ook door lokale pijpmakers met initialen HPS en HPV gebruikt.

 

In [1]  wordt een vermelding gedaan van de initialen C en S die aan weerszijden van een gekroonde bloem voorkomen. Dit wordt toegeschreven aan de pijpmaker Ciriak Selig, waarvan bekend is dat deze in 1660 in Frankenthal werkzaam was. Helaas is geen afbeelding of vergelijkend pijpmateriaal voorhanden.

 

Hiermee krijgen we dus een aardig beeld van de veelzijdigheid van decoraties in de 17e eeuw in Duitsland. Op basis van de manier waarop de ‘haren’ op deze pijp zijn afgebeeld, en de uitgesproken  bolle wangen, kunnen we duidelijk van een engelen gezichtje (‘*Putto’)  spreken; de ‘haren’ aan weerszijden van de kop zijn vleugels met veerpatronen en het mollige kopje vertoond alle kenmerken zoals we dat van de engeltjes (‘putti’) uit de barok en renaissance kennen.

 

Wanneer we nu de eerder genoemde pijpjes van Julius West , Hans Milch en andere vondstlocaties nog eens bekijken, zien we ook daar een sterke, zij het gestileerde gelijkenis met vleugels aan weerszijden van het gezicht. Heel sterk gelijkend op die van de putti, engeltjes dus.

 

En een van die engeltjes kwam in Leiden terecht. Of dit pijpje in een partij via handel, of individueel met een reiziger, soldaat of koopman naar West Nederland is gekomen is onmogelijk vast te stellen.  Veel Duits steengebruiksgoed vond zijn weg naar Nederland in die periode, en vice versa gingen vooral veel Nederlandse kleipijpen  naar Duitsland. Maar in ieder geval eentje ging de andere kant op. 



[1] Schmaedecke, 2003, p 72



[1]  Mehler, 2009, p. 323, afb 3

[2] Schmaedecke, 2003, p 80

[3] Vysohlid, 2009, p 23, p 26

[4] Mehler, 2009, p. 333



[1] Acker, www.pfeife-tabak.de/Artikel/Pfeifenkunde/ Tonpfeifen/Teil3/tonpfeifen3.html

[2] Mehler, 2009, p. 318-319

[3] Kluttig - Mehler, 2007, p. 71-73

[4] Schmaedecke, 2003, p 69 e.v.

[5] Bernard, http://zeitensprung.de/kikeramik.html

[6] Schmaedecke, 2003, p 71, 73, 77

[7] Schmaedecke, 2003, p 70

[8] Bernard, http://zeitensprung.de/kikeramik.html

[9] Schmaedecke, 2003, p. 82

 


Laatste Nieuwe

21/4: Een erg scherp uitgevoerde 'rustende herderin met een schaapje' van de Goudse pijpenmaker Wagenaar.

21/4; Jacob van Wingender Knoedgen (Belgie) : l'Union fait la force.

04/4; Een fraaie rekening van de firma Wingender Knoedgen uit 1868.

13/3; Een paar complete en bijna complete 17e eeuwers

12/3; Gouds pijpje uit de vroege 18e eeuw met fraai getordeerde steel

10/3; Het Wapen van Friesland

23/1: Weer wat pijpen uit de collectie op foto gezet waaronder weer leuke hiel-merken. 

20/1: Twee fraaie dubbele krulpijpen (VIVAT DE PRUYSE) van Marinus van Duyn, tussen circa 1885 en 1925 gemaakt.


14/1: Wat leuke pijpjes gevonden in Rotterdam

13/1: Pijpjes van de eerste plastic materialen en bakeliet.

12/1: Pijpje van Martinus van Duijn.

19/12: De afgelopen maanden een paar hele fraaie pijpen van meerschuim kunnen toevoegen.

21/5 : Het IJzeren Kruis

8/12 : De pijpenmakers van Schoonhoven is het resultaat van ruim twee jaar archief onderzoek. Een 432 pagina's tellend boek dat een geheel nieuwe blik werpt op de industrie in deze stad en ruim 120 makers in detail belicht. Heel veel tot op heden onbekende informatie.