Wanneer en waar precies de eerste kleipijpen in Nederland gemaakt zijn is niet nauwkeurig vast te stellen. De vroegst in de archieven teruggevonden pijpenmakers waren in 1607 en 1612 in respectievelijk Amsterdam en Leiden werkzaam. Op basis van vondstmateriaal van verschillende plaatsen lijken de vroegste kleipijpen echter al rond 1580 in Nederland gemaakt te zijn.
In deze periode kwamen na het verdrag van Nonsuch de Engelse troepen de Hollandse republiek te hulp in hun opstand tegen de Spanjaarden. Op diverse plaatsen in ons land werden Engelse soldaten gestationeerd. Aangezien de soldaten alleen betaald werden als ze gestreden hadden, werden ze in tijden van rust en vrede niet betaald en moesten ze in hun eigen levensonderhoud voorzien. Dit betekende dat veel soldaten hun 'burger' beroep oppakten en diverse van hen richtten zich op het maken van tabakspijpen. Uit de diverse stadsarchieven blijkt dat veel van de vroegst vermelde pijpenmakers uit Engeland afkomstig waren.
De vroegste pijpjes worden gekenmerkt door de relatief kleine ketels en dikke stelen. Er was nog weinig gelijkvormigheid in de vorm van de in deze periode gemaakte pijpjes te herkennen en we kennen modellen met hiel en modellen met spoor (punthiel). Deze laatsten lijken vooral veel in de omgeving van Utrecht gevonden te worden.
De algemene aanduiding voor deze vroegste kleipijpjes is 'eerste-generatie-pijpen'.
Zogenaamde 'snijfilt' : de overtollige klei langs de bovenrand van de ketel is met een mesje recht weggesneden en de rand is niet afgewerkt ('gebotterd').
Kwalitatief gezien zijn de meeste eerste generatie pijpen eenvoudig afgewerkt: de allervroegste worden gekenmerkt door een zogenaamde 'snijfilt': de bovenzijde van de ketel is middels een mesje strak, recht afgesneden en vervolgens niet afgerond ('gebotterd') en/of van een radering voorzien. Vaak worden de vroege pijpjes ook gekenmerkt door oneffenheden in het oppervlak die door krimpscheurtjes zijn ontstaan als gevolg van de (eenvoudige) kleibehandeling ofwel door het gebruik van houten persvormen.
Wel treffen we ook goed afgewerkte, geglaasde pijpen tussen deze eerste generatie produkten. Een enkele vroege pijp is voorzien van een merk, waarbij eenvoudige ster-, roos- of fleur de lis motieven de hoofdmoot lijken te vormen.
De punthiel verdwijnt echter snel en modellen met platte hiel nemen de overhand, waarbij het model van de ketel zich rond 1620-1630 tot een redelijk gelijkvormig model heeft ontwikkeld, wat we 'dubbelconisch' noemen.
Onderstaande pijpen zijn allemaal gemaakt tussen circa 1580 en 1620, waarbij de verschillende vormen niet zozeer chronologisch als wel geografisch bepaald lijken.
Bovenstaande pijpjes zijn gevonden in de omgeving van Utrecht waar pijpen met deze vormgeving het meest gevonden worden. Dit model lijkt ongeveer tot circa 1620-1630 stand gehouden te hebben. Meer vroege pijpjes met punthiel hier.
Meer vroege pijpjes met enigszins ovale ketel zijn hier te vinden.
Tussen de tabakspijpen die door in verschillende steden en dorpen door de eerste pijpenmakers in Nederland gemaakt werden valt weinig gelijkvormigheid te bekennen. De rangschikking naar vorm is daardoor een zeer beperkte. Het meest algemene kenmerk is dat de vroegste pijpjes erg klein waren, met een ketelformaat van meest tussen de 2 en 3 centimeter.
Pijpjes met opvallend bolle ketel. Beide gevonden in Noord Holland waar rond 1640 de pijpenmaker Peter Gerrids actief was die het merk PG gebruikt zou hebben. Het andere pijpje is gemerkt met een (wapen)Stier.
Meer pijpjes met een duidelijk bolle kop zijn hier te vinden, samen met de vroege kopjes die al een enigszins dubbelconische vormgeving hebben.
Hieronder een aantal vroege pijpen met als gemeenschappelijk kenmerk dat de ketel tamelijk langgerekt is. Op een andere pagina zijn meer van dergelijke pijpjes te vinden.
In de periode tussen circa 1605 en 1626 was in Harlingen de pijpenmaker Jan Jansz Starter actief. Aan hem wordt het merk gekroonde roos met letters IS toegeschreven.
Pijp gevonden in de omgeving van Amsterdam. Het hielmerk MS is incusie vorm aangebracht, dwz een relief dat in de hiel gedrukt is. Deze manier van merken was kenmerkend voor de vroegste Engelse pijpenmakers.
Meer pijpjes met een vooroverhangende ketel vindt u hier.
Bovenstaande pijpjes zijn in Noord Holland gevonden en dateren uit de periode ca 1600-1620. Meer pijpen met een dergelijk model vindt u hier.